Behandeling
De behandeling van chronische nierschade is gericht op het verminderen van cardiovasculaire en renale risicofactoren, het voorkomen of vertragen van progressie van nierschade en het inperken van complicaties/gevolgen van nierschade. Het is belangrijk om de nog beschikbare functie van de nieren zo lang mogelijk te behouden. Als dit niet lukt kan nierfunctievervangende therapie nodig zijn.
Niet-medicamenteuze behandeling
Educatie
De niet-medicamenteuze behandeling voor patiënten met chronische nierschade begint met voorlichting aan de patiënt. De patiënt dient op de hoogte te worden gebracht van de nefrotoxische werking van bepaalde medicatie bij een verminderde nierfunctie, zoals die van vrij verkrijgbare NSAID’s. Ook moeten de ‘sick-day-rules’ worden besproken. Dit houdt in dat patiënten met een eGFR < 60 ml/min/1,73 m2 bij (dreigende) dehydratie de RAAS-remmer, diuretica, SGLT2-remmers en metformine, tijdelijk overslaan, teneinde het ontstaan van acute nierinsufficiëntie, elektrolytstoornissen, diabetische ketoacidose of lactaatacidose en dientengevolge ziekenhuisopnames te vermijden.
Informeer, na toestemming van de patiënt, de apotheker over de verslechterde nierfunctie. De huisarts dient, eventueel op advies van dan wel in overleg met de apotheker, voorgeschreven medicatie en doseringen aan te passen op basis van de nierfunctie. Bij een eGFR 10-30 ml/min/1,73 m2 dient men bijvoorbeeld metformine in een dosering van maximaal 1 dd 500 mg voor te schrijven.10 Verdere gedetailleerde informatie over aanpassen van medicatie is te vinden in de geneesmiddelstandaard (G-standaard).
Natriumbeperkt dieet
In de normale populatie is een hogere zoutinname geassocieerd met een hogere prevalentie van albuminurie, een grotere kans op het ontstaan van hartfalen en een toegenomen mortaliteit.11-14 Bij patiënten met essentiële hypertensie is aangetoond dat natriumbeperking in het dieet bloeddrukverlagend werkt en reductie van cardiovasculaire complicaties geeft.15-17 Tevens leidt een natriumbeperkt dieet tot afname van albuminurie.11,18 Op grond van deze gegevens is het advies om bij patiënten met nierschade de zoutinname te beperken tot maximaal 6 gram NaCl per dag. De online zoutwijzer van de Hartstichting of de online zoutmeter van de Nierstichting kan patiënten hierbij helpen.19,20
Gezond lichaamsgewicht
De invloed van overgewicht op het ontstaan van chronische nierschade en eindstadium nierfalen is tegenstrijdig. Er zijn studies die tonen dat overgewicht een risicofactor is voor het ontstaan van nierinsufficiëntie.21-23 Niet alle studies wijzen dit uit.24,25 Studies waarin is aangetoond dat reductie van overgewicht ook tot minder snelle achteruitgang van nierfunctie leidt ontbreken. Wel is het een onafhankelijke risicofactor voor het ontwikkelen van proteïnurie.26 Systematische reviews en meta-analyses tonen aan dat gewichtsreductie geassocieerd is met een afname van proteïnurie en systolische bloeddruk waarbij de eGFR dan niet verder daalt.27,28 Tevens leidde in een groep obese patiënten een afname van gewicht, middels dieet of gastroplastiek, tot vermindering van de albuminurie.29,30 Om deze redenen, samen met het feit dat overgewicht het cardiovasculaire risico vergroot, dienen patiënten geadviseerd te worden voldoende te bewegen en een gezond gewicht na te streven, om te trachten de achteruitgang van nierfunctie tegen te gaan. De patiënten kunnen de beweegrichtlijnen van de Gezondheidsraad hanteren.31
Stoppen met roken
Roken vergroot het risico op het ontwikkelen van chronische nierschade en proteïnurie.32-34 In diverse patiëntpopulaties (onder andere met diabetes mellitus, essentiële hypertensie en primaire nierziekten) gaat de nierfunctie sneller achteruit bij rokers dan bij niet-rokers.35-40 Stoppen met roken leidt tot minder snelle achteruitgang van de nierfunctie. Ook leidt stoppen met roken tot een reductie van het cardiovasculaire risico.
Eiwitbeperkt dieet
Een hoge eiwitinname (> 1,3 gram/kg/dag) kan de achteruitgang van nierfunctie versnellen en dient dus te worden vermeden.41Â Van een zeer lage eiwitinname (< 0,8 gram/kg/dag) is niet bewezen dat daarmee de nierfunctie minder snel achteruit gaat. Mogelijk is er wel sprake van een verhoogd risico op mortaliteit.42-44
De beschreven adviezen komen ook in de NHG-Zorgmodules Leefstijl aan bod. Deze modules bevatten richtlijnen en samenwerkingsafspraken en dienen ter ondersteuning bij de leefstijladvisering aan volwassen.45
Medicamenteuze behandeling
Doel van de medicamenteuze behandeling is vermindering van het cardiovasculair risico bij chronische nierschade en vertragen of stoppen van de progressie van nierschade.
Cardiovasculair risico
Chronische nierschade is een risicofactor voor het ontstaan van hart- en vaatziekten.46 Dit komt deels door verhoogd voorkomen van traditionele risicofactoren zoals diabetes mellitus en hypertensie, maar ook CNS-specifieke factoren zoals proteïnurie, hyperfosfatemie, ontsteking en oxidatieve stress spelen een rol. Bij de behandeling van chronische nierschade dient er een inschatting gemaakt te worden van het cardiovasculaire risico, af te lezen aan de kleuren in tabel 2 van de NHG-standaard Cardiovasculair risicomanagement (SCORE-tabel). In de rode risicogroep is het cardiovasculair risico zeer hoog en is medicamenteuze behandeling meestal aangewezen. In de oranje risicocategorie is het cardiovasculair risico hoog en moet medicamenteuze behandeling worden overwogen. In geval van aanvullende risicofactoren, zoals een positieve familieanamnese voor hart- en vaatziekten en psychosociale risicofactoren, kan er sprake zijn van een zeer hoog cardiovasculair risico. De gele groep heeft een matig verhoogd risico. Voor deze groep kan het cardiovasculair risico worden geschat door het SCORE-risico, volgens de SCORE-tabel, met 1,5 te vermenigvuldigen.47 De behandeling bij verschillende cardiovasculaire risicofactoren wordt nu in meer detail besproken.
Verhoogde bloeddruk
Adequate bloeddrukregulatie is van groot belang. Er dient een antihypertensivum gestart te worden bij een bloeddruk > 130/80 mmHg. De streefwaarde is < 130/80 mmHg. Zo nodig kan de streefwaarde geïndividualiseerd worden op basis van leeftijd, aard van de nierziekte en comorbiditeit. Het heeft de voorkeur om te starten met angiotensine converting enzyme-remmers (ACE-remmers) of angiotensinereceptorblokkers (ARB’s) bij matig of ernstig verhoogde albuminurie (≥ 3 mg/mmol). Bij een eGFR < 60 ml/min/1,73 m2 dient één tot twee weken na het starten van een RAAS-remmer de nierfunctie en het serum kalium te worden gecontroleerd.6 Een eGFR-daling van maximaal 20% mag worden geaccepteerd.48
De combinatie van een ACE-remmer en ARB wordt niet meer aanbevolen. Ondanks dat dit tot een grotere verlaging van de proteïnurie leidde, werd er een trend tot oversterfte gezien in de ONTARGET-studie. Tevens leidde duale blokkade vaker tot syncope, hyperkaliëmie en achteruitgang van nierfunctie met vaker noodzaak tot dialyse.49 Voorkeursmedicatie bij andere comorbide aandoeningen staan vermeld in de NHG-standaard Cardiovasculair risicomanagement.47
Proteïnurie
Het streven is om albuminuriewaarden van < 30 mg/mmol (< 300 mg/24 uur) dan wel proteïnuriewaarden van < 0,5 gram/24 uur te bereiken. Dit is onafhankelijk van de bloeddruk. Het combineren van een RAAS-remmer met een natriumbeperkt dieet leidt tot een versterkte werking van deze medicatie op zowel bloeddrukdaling als afname van de albuminurie. Hetzelfde geldt voor een thiazidediureticum.
Dyslipidemie
Bij patiënten met een low-density-lipoproteïne (LDL) ≥ 2,6 mmol/l uit de rode risicocategorie (figuur 2) wordt behandeling met een statine aanbevolen, in de oranje groep moet dit worden overwogen. Bij een gewenste LDL-daling van < 40% kan atorvastatine, rosuvastatine of simvastatine worden gebruikt. Indien een LDL-daling > 40% noodzakelijk is dan is dat enkel met atorvastatine of rosuvastatine haalbaar. Bij gebruik van geneesmiddelen die het cytochroom P450 3A4-enzym (CYP3A4-enzym) remmen of induceren, zoals diltiazem, itraconazol of hiv-remmers, heeft gebruik van pravastatine de voorkeur. Als de streefwaarde bij maximaal (verdraagbaar) gedoseerde statine niet wordt gehaald kan worden overwogen om ezetimibe 10 mg toe te voegen.47
Diabetes mellitus type 2
Screen bij patiënten met chronische nierschade op diabetes mellitus. Stel de diagnose diabetes mellitus type 2 bij twee nuchtere plasmaglucosewaarden ≥ 7,0 mmol/L op twee verschillende dagen of bij nuchtere plasmaglucosewaarde ≥ 7,0 mmol/L of willekeurige plasmaglucosewaarde ≥ 11,1 mmol/L in combinatie met klachten passend bij hyperglycemie.
In de nieuwste NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 wordt er onderscheid gemaakt in de behandeling van patiënten met of zonder een zeer hoog risico. Patiënten met chronische nierschade en een matig tot sterk verhoogd cardiovasculair risico vallen volgens deze standaard onder de zeerhoogrisicogroep (tabel 1).
Tabel 1 ZeerHoogrisicopatiënten.

Bron: NHG-standaard Diabetes Mellitus type 2, 202110
Indien er bij de zeerhoogrisicopatiënten diabetes mellitus type 2 wordt vastgesteld en zij niet kwetsbaar zijn, een levensverwachting hebben van > 5 jaar en eGFR > 30 ml/min/1,73 m2 dan is de eerste stap (; starten met een SGLT2-remmer (zie ook figuur 3). De SGLT2-remmers vallen in dit geval onder de reguliere vergoeding van de zorgverzekering. Wel dient er eenmalig een artsenverklaring ingevuld te worden welke drie jaar geldig is. Bij een eGFR < 30 ml/min/1,73 m2 of andere contra-indicatie voor SGLT2-remmer heeft starten met een glucagonachtige peptide-1-receptoragonist (GLP-1-ra) de voorkeur.10

Figuur 3 Stroomschema voor de behandeling van zeerhoogrisicopatiënten met diabetes mellitus type 2.
Bron: Serné, 202150
Controles en streefwaarden zijn terug te vinden in de NHG-standaard Diabetes mellitus type 2.10
SGLT2-remmers
SGLT2-remmers remmen de terugresorptie van glucose in de proximale tubulus in de nieren wat leidt tot een verhoogde renale glucose-excretie. Dit geeft een Hemoglobine A1c-verlagend (HbA1c-verlagend) effect, vergelijkbaar met behandeling met een sulfonylureum-derivaat (SU).51 Echter, naast het glucoseverlagende effect blijken SGLT2-remmers ook het risico op cardiovasculaire morbiditeit en mortaliteit te verlagen evenals de afname van albuminurie en de achteruitgang van nierfunctie te vertragen. Dit geldt zowel voor patiënten met als voor patiënten zonder diabetes mellitus.52 Daarom worden de SGLT2-remmers steeds breder ingezet, bijvoorbeeld voor de behandeling van patiënten met symptomatisch chronisch hartfalen met verminderde ejectiefractie (Heart Failure with reduced Ejection Fraction; HFrEF).
Ondertussen is het mogelijk dapagliflozine voor te schrijven bij patiënten met chronische nierschade uit de gele, oranje en rode groep zónder diabetes . Dapagliflozine is als enige SGLT2-remmer voor volwassenen met chronische nierschade, zowel met als zonder diabetes mellitus type 2 vergoed (dit staat nog niet in de NHG-standaard Chronische nierschade).53-56 Ziektebeeld en comedicatie hebben invloed op de vergoeding van SGLT2-remmers (tabel 2). Bij voorschrijven van SGLT2-remmers dient een huisarts of apotheker het ZN-formulier SGLT2-remmers te gebruiken.55,56
Tabel 2 Indicaties en vergoeding relevante SGLT2-remmers.

Er is relatief weinig ervaring met canagliflozine
Van de SGLT2-remmer ertugliflozine is een eventuele meerwaarde vooralsnog onvoldoende aangetoond (niet weergegeven).
Bron: diabetesgeneeskunde55; farmacotherapeutisch kompas56
GLP-1-receptoragonisten
GLP-1-ra’s zijn glucoseverlagende middelen. GLP-1 is een eiwit dat wordt geproduceerd in de darm, en vrijkomt na het eten van een maaltijd. Patiënten met diabetes mellitus type 2 hebben een tekort aan GLP-1. De behandeling met GLP-1-ra grijpt aan op dit systeem. Behandeling met GLP-1-ra zorgt voor insulineafgifte, met name na de maaltijd waardoor de bloedglucose niet stijgt, een vertraagde maagontlediging, een verzadigd gevoel en daardoor gewichtsverlies. Ook leidt het, met name in de eerste twee maanden na starten van de behandeling, vaak tot bijwerkingen van het maag-darmstelsel; misselijkheid, soms braken, zuurbranden, diarree of obstipatie, en buikpijn. Na de twee maanden zijn deze bijwerkingen meestal verdwenen.
Er zijn verschillende GLP-1-ra’s op de markt, op te delen in kortwerkend (toediening één- of tweemaal daags) en langwerkend (toediening eenmaal per week). Evenals de SGLT2-remmers lieten onderzoeken met GLP-1ra’s zien dat er bij behandeling een daling optreedt van de cardiovasculaire mortaliteit bij patiënten die al een eerder cardiovasculair event hadden doorgemaakt. Ook vertragen GLP-1-ra’s achteruitgang van de nierfunctie en ontstaan van ernstig verhoogde albuminurie. Dit laatste effect is echter minder sterk dan bij de SGLT2-remmers.57
Mineralocorticoïdreceptor-antagonisten (MRA’s)
Het effect van MRA’s (spironolacton en eplerenon), toegevoegd aan RAAS-remmers, op het risico van overlijden, cardiovasculaire events en nierfalen in patiënten met proteïnurische chronische nierschade is onduidelijk. Bekend is dat ze kunnen leiden tot een afname van proteïnurie, eGFR en systolische bloeddruk bij patiënten met mild tot matige chronische nierschade, echter wel met een verhoogd risico op het ontstaan van hyperkaliëmie, acute nierinsufficiëntie en gynaecomastie.58
Recentelijk is finerenon beschikbaar. Dit is een selectieve niet-steroïdale MRA. Het wordt vergoed bij volwassen (>18 jaar) met diabetes mellitus type 2 en chronische nierschade.56 Twee grote gerandomiseerde fase-3 studies toonden dat toevoegen van finerenon aan maximaal tolereerbare RAAS-blokkade leidt tot een significante reductie van ernstige cardiovasculaire events bij patiënten met diabetes mellitus type 2 en chronische nierschade met albuminurie.59 Echter, alleen in de FIDELIO-OKD studie werd ook een significante vertraging van chronische nierschade gezien. Renale uitkomsten waren dan ook niet het primaire eindpunt van de FIGARO-DKD studie en daarnaast waren de geïncludeerde stadia nierschade ook niet geheel gelijk. In een gepoolde analyse van de twee studies blijkt er wel sprake te zijn een significant positief effect op zowel renale als cardiovasculaire eindpunten.60 Finerenon is momenteel nog niet in de landelijke richtlijnen voor de behandeling van chronische nierschade opgenomen.
Urinezuur
Een verhoogd urinezuurgehalte is geassocieerd met een verhoogd cardiovasculair risico. Door nierfunctieverlies kan het urinezuurgehalte stijgen. Er is echter onvoldoende bewijs om bij patiënten met chronische nierschade routinematig urinezuur verlagende medicatie, zoals allopurinol of febuxostat, voor te schrijven met als doel om progressie van nierschade te voorkomen of het cardiovasculair risico te verkleinen.61 Bij recidiverende jichtaanvallen wordt dit wel aanbevolen.
Metabole complicaties
Bij vorderen van de chronische nierschade kunnen er verschillende metabole complicaties, zoals hyperkaliëmie, anemie, hyperfosfatemie of hypocalciëmie optreden. Hiervoor is in de NHG-standaard Chronische nierschade van 2018 weinig tot geen aandacht omdat het advies wordt gegeven bij een eGFR < 30 ml/min/1,73 m2 de patiënt naar een nefroloog te verwijzen.6
In de praktijk blijkt dat, om diverse redenen, een deel van de patiënten met metabole complicaties toch onder controle bij de huisarts blijft. De NHG-standaard adviseert derhalve bij de patiënten uit de rode groep die onder behandeling van de huisarts blijven om twee tot vier keer per jaar het fosfaat, calcium, kalium en hemoglobine te bepalen. Er wordt ook geadviseerd om in de huisartsenpraktijk bepalingen van parathyroïdhormoon (PTH) en behandeling met actief vitamine D niet standaard te doen. Vitamine D suppletie bij patiënten met chronische nierschade leidt namelijk wel tot verlaging van de PTH-spiegel, maar er is geen invloed aangetoond op morbiditeit en mortaliteit. Fosfaatbeperking in het dieet en fosfaatbinders kunnen ingezet worden om het serum fosfaatgehalte normaal te houden en klachten zoals jeuk te verlichten. Vitamine D-deficiëntie kan in de huisartsenpraktijk worden behandeld door middel van suppletie met 25-hydroxyvitamine D, conform de adviezen van de Gezondheidsraad. Gebruik van actief vitamine D of vitamine D-analogen wordt afgeraden bij patiënten met chronische nierschade die nog niet dialyseren.62 Er dient laagdrempelig overleg plaats te vinden met de internist-nefroloog over het te volgen beleid bij afwijkingen.
Monitoring
De frequentie van follow-up is afhankelijk van de risicocategorie (zie figuur 2). Bij de follow-up dient aandacht te zijn voor de mate van de nierschade waarbij de eGFR, maar ook altijd de ACR in de urine bepaald dient te worden. Progressie van chronische nierschade is gedefinieerd als een geconfirmeerde daling van de eGFR van 25% of meer ten opzichte van de eerste meting in de afgelopen vijf jaar, in combinatie met een verslechtering in stadium van nierschade dan wel een daling van de eGFR van ten minste 5 ml/min/1,73m2Â per jaar, vastgesteld met ten minste drie metingen in een jaar.6Â Uit meerdere analyses blijkt dat er dan sprake is van een tot bijna tweevoudig verhoogd risico op overlijden en een vier- tot vijfvoudig verhoogd risico op de noodzaak voor nierfunctievervangende therapie.63,64
Ook dient er tijdens de controles aandacht te zijn voor het cardiovasculair risicoprofiel inclusief het meten van de bloeddruk. Adviezen ten aanzien van leefstijl en medicatiegebruik dienen te worden herhaald. Bij het gebruik van RAAS-remmers of een diureticum dient minimaal jaarlijks het serum kalium en natrium te worden gecontroleerd.
Doorverwijscriteria
Patiënten met chronische nierschade worden naar de internist-nefroloog verwezen bij:
-
(Vermoeden van) acute nierschade
-
Sedimentafwijkingen
-
Vermoeden van een bekende onderliggende specifieke nierziekte (een bekende auto-immuunziekte, recidiverende pyelonefritis, vesico-uretrale reflux, nefrectomie)
-
Vermoeden van een erfelijke nierziekte, of een erfelijke nierziekte in de familie
-
Een ernstig verhoogde albuminurie
Als er sprake is van een beperkte levensverwachting of uitgebreide comorbiditeit kan er overwogen worden om, in overleg met de patiënt, niet door te verwijzen.6
Samenvatting beleid
Het beleid bij chronische nierschade is afhankelijk van de stadiëring. De stadiëring kan worden gekoppeld aan risicoschatting van cardiovasculaire schade, progressie van nierschade en mortaliteit.

Figuur 4Â Beleid bij chronische nierschade (CNS).
Bron: NHG-standaard Chronische nierschade, 20186
Conclusie
Het voorkomen van chronische nierschade is een groeiend en wereldwijd probleem met enorme gevolgen voor individuen en de gezondheidszorg. De prevalentie in Europa is hoog en wordt op dit moment geschat op 100 miljoen individuen.65-67 Deze zal de komende jaren verder toenemen, onder andere door de vergrijzing en toename in voorkomen van ziekten zoals diabetes mellitus, hypertensie en overgewicht. Hoe ernstiger de mate van nierschade, des te groter de kans op het ontwikkelen van hart- en vaatziekten en nierfalen met noodzaak tot nierfunctievervangende therapie. Het is daarom van groot belang dat de eerstelijns zorgverlener aandacht besteedt aan vroegtijdige opsporing en adequate behandeling van chronische nierschade om zodoende het risico op het ontstaan van nierfalen en hart- en vaatziekten te verkleinen. Daartoe dient de huisarts risicopatiënten te screenen op het vóórkomen van nierschade, patiënten te informeren over de gevolgen van chronische nierschade en de risicofactoren bij patiënten aan te pakken. Het missen van de diagnose chronische nierschade kan grote gevolgen hebben. Indien er sprake is van chronische nierschade dient er een geprogrammeerde aanpak plaats te vinden in de eerste lijn. Hierbij dient te worden gewaakt voor acute verslechtering van de nierfunctie. Bij risicopatiënten dient er regelmatige screening op nierfunctie te worden verricht.
Voor de behandeling zijn er meerdere niet-medicamenteuze en medicamenteuze opties. Van laatstgenoemde zijn op dit moment de SGLT2-remmers (sterk) in opkomst. Deze SGLT2-remmers hebben hun meerwaarde bewezen bij chronische nierschade als het gaat om het verlagen van het risico op het krijgen van hart- en vaatziekten, alsmede het risico op eindstadium nierfalen en het vertragen van progressie van chronische nierschade. In de NHG-standaard Diabetes mellitus type 2 zijn de SGLT2-remmers op dit moment de eerste keuze bij mensen met diabetes en een zeer sterk verhoogd risico. De verwachting is dat de SGLT2-remmers ook een prominente plek zullen krijgen in de richtlijnen ter behandeling van patiënten met chronische nierschade.
Casuïstiek